1. Introductie
38 / 48 | NL
1. Introductie
1.1. Voorgeschreven gebruik
Componenten die met pincodes zijn beveiligd, kunnen alleen
worden bediend als een geldige pincode via het toetsenbord
is ingevoerd. De elektronica zorgt ervoor dat de deur alleen
na het invoeren van een geldige pincode kan worden geo-
pend.
1.2. Openingswijzen
Er zijn zes verschillende codetypen met verschillende func-
Codetypes, hun functie en programme-
ties beschikbaar (zie
ring [} 40]
).
1.3. Programmering
In de deurterminal kunnen in totaal 126 verschillende pinco-
des geprogrammeerd worden. De betreffende cijfercombi-
natie kan een lengte van 3 tot 8 cijfers hebben. Welke ope-
ningsfunctie de betreffende code moet hebben, wordt bij
het programmeren vastgelegd. Nieuwe codes worden inge-
voerd in de zogenaamde programmeermodus. De program-
meermodus is beveiligd met een programmeercode.
1.4. Beveiliging
Als drie keer achter elkaar een verkeerde code is ingevoerd,
wordt de terminal geblokkeerd. Pas als er drie minuten lang