NEDERLANDS
Rolyan
Biodynamic
buig/streksysteem
®
®
De bij de gebruiksaanwijzing horende
afbeeldingen bevinden zich op pagina 7.
INDICATIES
• Ter verbetering van de dynamische rekking
voor buigen of strekken
• Voor het verlenen van statische progressieve
buiging of strekking
• Voor gebruik bij peesherstel en
-transplantatie, kneuzingen, zenuwherstel en
brandwonden
• Kan worden gebruikt ter vermindering van
stijfheid van de PIP- en IP-gewrichten
CONTRA-INDICATIES
• Mag niet worden gebruikt bij ernstige
oedemen, verminderde bloedsomloop en
blijvende botcontracturen
• Mag niet worden gebruikt tijdens de acute
fase van breuken
VOORZORGSMAATREGELEN
• De juiste pasvorm van dit product moet
aanvankelijk door een verpleegkundige of
arts die bekend is met het voorgeschreven
doel worden bepaald. De medische
deskundige moet de instructies voor
het dragen van dit produkt en de
voorzorgsmaatregelen bespreken met de
andere medische deskundigen, degenen
die betrokken zijn bij de verzorging van de
patiënt en met de patiënt zelf.
• Indien ongewone zwelling, huidverkleuring
of ongemak optreedt, dient het gebruik
te worden gestaakt en moet contact
worden opgenomen met een medische
deskundige.
• Zorg ervoor dat de banden en
vingerverbanden niet zo strak zitten dat de
bloedsomloop wordt belemmerd.
• De patiënt mag het spalk- of
verbindsysteem op geen enkele manier
aanpassen. Als aanpassingen noodzakelijk
zijn, moet het product worden verwijderd
en een deskundige worden geraadpleegd.
ONDERHOUD EN SCHOONMAKEN
De banden kunnen worden gereinigd met zeep
en water. Ze moeten grondig droog zijn voordat
ze opnieuw kunnen worden gebruikt.
GEBRUIKSAANWIJZINGEN
De richtlijnen voor het gebruik van
de handschoen van het Rolyan
vingerrevalidatiesysteem in plaats van een
spalksteun beginnen bij richtlijn 20.
De richtlijnen voor het verhogen van de strekking
beginnen bij richtlijn 24.
Het systeem gebruiken om de buiging te
vergroten
1. Maak een spalksteun die geschikt is voor de
diagnose.
De draadgeleider bevestigen
Om samengestelde buiging te stimuleren worden
draadgeleiders aan de palmstaaf van de spalk
aanbevolen. Bevestig voor elke betrokken vinger
één draadgeleider.
2. Laat de vingers rusten in buigstand. Zorg dat
er voldoende ruimte is tussen de vingers voor
de vingerverbanden. De vingers moeten naar
2
de handwortel zijn gericht als het spalk- en
verbindsysteem wordt aangebracht. Duid het
middelpunt van elke vinger op de palmstaaf
van de spalk aan (A).
3. Verwijder de spalk van de patiënt.
4. Als het spalkmateriaal een beschermlaag
heeft, verwijdert u die met een oplosmiddel of
een scherp voorwerp.
5. Houd de draadgeleider vast met een spitse
tang en verwarm snel het platte gedeelte van
de draadgeleider met een warmtepistool.
6. Plaats de verwarmde draadgeleider op de
aanduiding op de spalk zodat het oogje op
ongeveer 6,4 mm van de distale rand zit (B).
Breng de draadgeleider voorzichtig aan op
de spalk. Herhaal dit voor de noodzakelijke
draadgeleiders.
7. Verwarm het Polyform
bevestigingsstuk
®
gedurende ongeveer één minuut in een
verwarmkom met water van 65° tot 70°C.
Verwijder uit het water, dep droog en schuif
de opening in het bevestigingsstuk over het
oogje van de draadgeleider (C).
De banden aanbrengen
8. Schuif het onderarmkussen op de
onderarmband zodat de oogjes in de band
aan de buitenkant zitten als de band wordt
aangebracht (D).
9. Plaats de onderarmband, met de spalk op
de patiënt, vlakbij de proximale rand van
de spalk zodat de oogjes in de band in het
midden van de binnenkant van de onderarm
zitten. Bevestig zelfklevende haken aan de
spalk om de banden vast te maken.
10. Breng de polsband zo aan dat de
draadgeleider naar de buitenkant is gericht en
in het midden van de binnenkant van de pols
zit. Bevestig de zelfklevende haken aan de
spalk om de band vast te maken.
Vingerverband(en) en monofilament(en) aan de
spalk bevestigen
Voor elke betrokken vinger is een distaal en
proximaal vingerverband met bevestiging aan
een monofilament nodig.
11. Indien draadgeleiders op de palmstaaf
van de spalk worden gebruikt, voert u
beide uiteinden van monofilament door de
corresponderende distale draadgeleider (E).
12. Voer monofilament door de draadgeleider op
de polsband (E).
13. Bevestig voor elke betrokken vinger een
trekinstrument door de grote opening in
het verstelbaar buigstuk en het oogje in de
onderarmband dat correspondeert met de
vinger.
14. Bevestig monofilament aan het verstelbaar
buigstuk door beide uiteinden van
monofilament door de distale opening en
dan terug door de proximale opening te
schuiven (F).
Vingerverbanden aanbrengen
15. Wikkel het (grotere) proximale vingerverband
rond het proximale vingerkootje met de spalk
op de patiënt en zorg ervoor dat de vier
oogjes aan de binnenkant zitten. Maak de
sluiting dicht.
16. Plaats het slipvaste materiaal van het
(kleinere) vingerverband over de vingernagel,
wikkel het rond de vinger en maak de
sluiting vast. De twee oogjes moeten aan de
binnenkant van de vinger zitten.
De spalk controleren
17. Controleer of de trekkracht juist is en pas
die zo nodig aan door het trekinstrument te
veranderen of de lengte van monofilament te
verkleinen of te vergroten.
18. Controleer alle banden. Knip ze zo nodig bij.
Zorg dat u ze niet te dicht bij de oogjes en de
ingebedde draadgeleider afknipt.
19. In illustratie G wordt een afgewerkt systeem
getoond met een dorsaal bevestigde radiale
polsspalk.
Het systeem gebruiken om buiging te
verhogen met gebruik van de handschoen van
het Rolyan vingerrevalidatiesysteem
20. Breng de vingerverbanden aan op de
vingers (zie richtlijnen 15 en 16). Breng de
handschoen aan zoals in H.
21. Voer de losse uiteinden van monofilament
door het oogje op de strip voor de
buigafstelling en bind ze vast.
22. Voor statische tractie bevestigt u het
haakmateriaal op de strip voor de
buigafstelling aan de binnenkant van de
handschoen (H).
23. Voor dynamische tractie bevestigt u
de rubberen band aan de strip voor de
buigafstelling. Trek monofilament door de lus
van de rubberen band.
Het systeem gebruiken om de strekking te
verhogen
24. Maak een spalksteun die geschikt is voor de
diagnose.
25. Maak voor elk getroffen gewricht een opening
in het distale gedeelte van de spalk (I).
26. Scheid de twee vingerverbanden door
de monofilament van het proximale
vingerverband te verwijderen. Voer een
los stuk monofilament door het proximale
vingerverband.
27. Bevestig lusmateriaal aan de buitenkant van
de spalk (I).
28. Wikkel een (groter) distaal vingerverband rond
het proximale vingerkootje, met de spalk op
de spalk op de patiënt, en zorg ervoor dat de
vier oogjes aan de binnenkant zitten. Maak de
sluiting dicht.
29. Plaats het slipvaste materiaal van het distale
(kleinere) vingerverband over de vingernagel,
wikkel het rond de vinger en maak de
sluiting vast. De twee oogjes moeten aan de
binnenkant van de vinger zitten.
30. Voor statische tractie voert u de losse
uiteinden van monofilament door het oogje op
de strip voor buigafstelling en bindt u ze vast.
Bevestig haakmateriaal aan de strip op de
buitenkant van de spalk (I en J).
31. Voor dynamische tractie bevestigt u
de rubberen band aan de strip voor de
buigafstelling. Trek monofilament door de lus
van de rubberen band.