BERTO’S 600 Serie Bedienungsanleitung Seite 120

120 |
via speciale afzuigkappen en dergelijke afvoeren,
die dienen te zijn aangesloten op een rookkanaal
met een gegarandeerde werkzaamheid, of die ze
direct naar buiten afvoeren.
Bij gebrek hieraan, mag een luchtafzuiger worden
gebruikt die rechtstreeks naar buiten afvoert, maar
de capaciteit mag niet minder zijn dan vereist en
vermeerdert met de noodzakelijke luchtverversing
die nodig is voor het welzijn van de operator, zie
tabel "TECHNISCHE GEGEVENS".
ELEKTRISCHE AANSLUITING
1) Installeer, indien niet aanwezig, een scheidings-
schakelaar met magnetothermische ontgren-
de-ling en differentieelslot in de buurt van het
apparaat.
2) Sluit de scheidingsschakelaar aan op het
klemmenblok zoals aangegeven in de bedra-
dings-schema's.
3) De geselecteerde aansluitkabel moet kenmer-
ken hebben die niet lager zijn dan het type
H07RN-F met een gebruikstemperatuur van mi-
nimaal 80 °C en een geschikte doorsnede heb-
ben voor het apparaat (zie tabel TECHNISCHE
GEGEVENS).
4) Voer de kabel door de kabelgeleider en draai
de kabelklem vast, sluit de geleiders op de
NL
ove-reenkomstige positie in het klemmenbord
aan en zet ze vast. De geelgroene aardgeleider
moet lan-ger zijn dan de andere, zodat deze, bij
breuk van de kabelklem na de spanningskabels
loskoppelt.
Equipotentiaal
Het apparaat dient te worden aangesloten op een
equipotentiaal systeem. De verbindingsklem be-
vindt zich vlakbij de ingang van de voedingskabel.
Deze wordt aangegeven met het volgende sym-
bool:
Verbinding met de waterleiding
Verbind de buis voor de watertoevoer met de wa-
terleiding middels een mechanisch filter en een
af-tapkraantje.
MOD. N°:
Qn
Voordat het filter geplaatst wordt dient men wat
V kW: Hz: 50/60 IPX2
water te laten stromen om eventuele roestplekjes
uit de leiding te verwijderen.
Als de inkomende druk boven 300 kPa uitkomt
dient men een drukverlager te installeren.
Waterafvoer
Verbind de afvoerbuis van het apparaat met de wa-
terleiding.
MOD. N°:
GEBRUIK
Qn
Voorafgaande handelingen aan het gebruik
V kW: Hz: 50/60
Het is voor het gebruik raadzaam het bescher-
mende plakfolie te verwijderen. Maak het werk-
opper-vlak en de buitenkant vervolgens grondig
schoon met een lauw sopje en een vochtige doek.
Maak hierna alles droog met een schone doek.
Inbedrijfstelling
Voor de eerste inbedrijfstelling is het raadzaam
te controleren of de kenmerken van het apparaat
(ca-tegorie en gebruikte gassoort) overeenkomen
met de gasfamilie en de gasgroep die ter plaatse
be-schikbaar zijn. Als dat niet zo is dient men op
de gevraagde gasfamilie over te gaan of zich aan
de gevraagde gasgroep aan te passen. (zie para-
graaf "Werking met andere gassoorten"). Voor de
inbe-drijfstelling dient men zich te houden aan de
gebruiksvoorschriften.
Het vermogen controleren
Gebruik de spuitmonden voor het nominale ver-
mogen die op de apparaten zijn aangebracht.
Het vermogen kan uit twee soorten bestaan:
- nominaal, wat op het plaatje op het apparaat
staat
- verlaagd.
Naar deze spuitmonden wordt in de tabel "BRAN-
DERS" verwezen.
De gastoevoerdruk moet altijd binnen het bereik
liggen dat in de tabel branders is aangegeven.
Buiten deze genoemde drukmarges werken de ap-
paraten niet.
Als u het vermogen verder wenst te controleren,
kan dit met behulp van een meter volgens de zo-
ge-naamde "volumetrische methode".
Over het algemeen is een controle van de goede
werking van de spuitmonden echter al voldoende.
Controle van de inlaatdruk (Afb.1)
De inlaatdruk dient te worden gemeten met een
manometer (min. resolutie 0,1 mbar). Verwijder de
schroef (A) van het meetpunt en sluit de manome-
ter aan. Als de meting is uitgevoerd dient men de
schroef (A) weer hermetisch vast te draaien. BE-
LANGRIJK: De druk moet worden gecontroleerd als
alle gasuitrustingen aangesloten en in werking zijn.
Controle van het vermogen volgens de volume-
trische methode
Met behulp van een gasmeter en een chronometer
kan het gasverbruik in de tijdseenheid worden ge-
meten Deze waarde wordt vervolgens vergeleken
met de op de volgende wijze berekende waarde E:
IP4