Herunterladen Inhalt Inhalt Diese Seite drucken

V2 V2KNX-01 Bedienungsanleitung Seite 29

Inhaltsverzeichnis

Werbung

Verfügbare Sprachen
  • DE

Verfügbare Sprachen

  • DEUTSCH, seite 23
N.
Funktion
2
Position
De interface interrogeert om de 0,5 seconden de besturingseenheid om de positie van de deurvleugel te kennen.
Wanneer dit datapoint wordt gelezen, wordt de laatst waargenomen waarde gezonden.
Telkens de poort stopt (de waarde waargenomen door de besturingseenheid verandert 2 seconden niet), zendt de interface spontaan
deze datapoint naar de bus.
Als de poort twee vleugels heeft (parameter NumOfMotors ingesteld op 2), is de waarde die naar het datapoint wordt gezonden het
gemiddelde van de positie van de twee vleugels; zoals in het geval van één enkele vleugel betekent 0 dat de poort volledig toe is (beide
vleugels op 0%) en betekent 255 dat de poort volledig open is (beide vleugels op 100%).
3
Master Enable
Alle KNX commando's voor de activering van de poort kunnen via bus uitgeschakeld worden (datapoint START, PEDESTRIAN, OPEN en
CLOSE); dit communicatieobject is bedoeld om voorwaarden te scheppen waarin de apparaten, verbonden met de bus, actief of niet
actief zijn.
Na de reset zijn alle apparaten actief; als op dit datapoint een telegram met waarde 0 wordt ontvangen, worden de datapoints voor de
activering uitgeschakeld. Om ze opnieuw in te schakelen moet een telegram met de waarde 1 gezonden worden.
6
Open/Close
Wanneer de interface dit datapoint met waarde 0 ontvangt, zendt hij een openingsbevel naar de besturingseenheid; wanneer de interface
dit datapoint met waarde 1 ontvangt, zendt hij een sluitingsbevel naar de besturingseenheid.
In tegenstelling tot het start- en voetgangersbevel, simuleert dit commando de actie op de klem niet maar beveelt steeds de
opening/sluiting van de poort; niet alle V2 besturingseenheden beheren dit commando; controleer eerst of uw besturingseenheid het
Open/Close commando beheert alvorens dit datapoint te gebruiken.
Het verzenden van het openingsbevel/sluitingsbevel naar de besturingseenheid kan verhinderd worden via datapoint MASTER ENABLE
(Master Enable); dit maakt het mogelijk om via bus de inrichtingen uit te schakelen die de poort op bepaalde tijdstippen of in bepaalde
omstandigheden activeren.
8
Safety Device
Om via bus de tussenkomst van een veiligheidsvoorzieningen te simuleren: fotocel, gevoelige rand, noodstopknop.
het type veiligheid dat wordt gesimuleerd wordt ingesteld via de parameter VirtualSafety.
De veiligheid wordt geactiveerd door een telegram met de waarde 1 te zenden en gedeactiveerd door een telegram met de waarde 0 te
zenden. In het menu moet de herkenning van de Adi-apparaten geactiveerd worden opdat de besturingseenheid zou kunnen reageren op
de veiligheid, gesimuleerd door de bus.
Het datapoint SAFETY DEVICE is niet aanwezig in de lijst met beschikbare communicatieobjecten, tenzij de VirtualSafety parameter is
ingesteld op een waarde verschillend van nul; om het datapoint Safety Device aan te sluiten, moet u eerst aangeven welk apparaat moet
gesimuleerd worden.
9
Gate Not Closed
De interface zendt de waarde 0 (Closed) als de poort, op basis van de lezing van de positie (zie datapoint POSITION en
ApproxOnLimitSwitch parameter), volledig gesloten blijkt, en de waarde 1 (Open) in het tegengesteld geval.
Het telegram wordt periodiek gezonden, met tussenpozen, ingesteld in de SendClosePeriod parameter.
Hij wordt ook gezonden telkens de waarde verandert omdat de poort zich begint te openen of de sluiting afrondt.
10
Alarm
Sommige besturingseenheden kunnen abnormale situaties herkennen (beweging van de poort die niet door de besturingseenheid
is bevolen, doorgang voor de fotocellen met gesloten poort enz.) die zouden kunnen doen denken aan een niet geautoriseerde
toegangspoging. De besturingseenheid zendt deze informatie naar de ADI-interface. die op zijn beurt de informatie op het datapoint
invoert, indien geactiveerd.
De interface zendt dit datapoint als een alarmsituatie optreedt of als ze is afgelopen of nog als een lezing wordt uitgevoerd. In het menu
de herkenning van de ADI-apparaten activeren om ervoor te zorgen dat de besturingseenheid de alarminformatie naar de ADFI-interface
zendt.
Name des
Kommunikationsgegenstands
Gegeven
Bevel
Bevel
Bevel
Gegeven
Gegeven
- 29 -
Datentyp
Flag
8 bit
R, T
DPT 5.001
1 bit
R, W, U
DPT 1.003
1 bit
R, W, U
DPT 1.009
1 bit
R, W, U
DPT 1.001
1 bit
R, T
DPT 1.019
1 bit
R, T
DPT 1.005

Werbung

Inhaltsverzeichnis
loading

Inhaltsverzeichnis