6.2 Het juiste programma kiezen
De keuze voor een programma wordt bepaald door uw arts op basis van de getroffen lichaamsdelen. De te gebruiken
spierstimulatieprogramma's (bijv. voor amyotrofie, spierversterking, TENS of oedeem) en hoe vaak ze worden gebruikt,
worden bepaald door de arts. Raadpleeg uw arts of therapeut als u twijfelt over welk programma u moet gebruiken.
6.3 Plannen van stimulatiesessies
U krijgt van uw arts instructies een protocol (intensiteit, elektrodenplaatsing, aantal malen per dag en per week) te volgen
opdat u het Empi Phoenix-apparaat zo efficiënt mogelijk gebruikt.
6.4 Positie van de elektroden
Voor een optimaal resultaat moet u de elektrodeposities gebruiken die uw arts u heeft aangeraden. Raadpleeg ook de
afbeeldingen en pictogrammen die onder aan deze sectie zijn weergegeven. Reinig en droog de huid alvorens de elektroden
te bevestigen voor het beste resultaat.
Elke stimulatiekabel heeft twee pinnen:
Een positieve pin (+) = de rode aansluiting
Een negatieve pin (-) = de zwarte aansluiting
Een elektrode moet op elke pin zijn aangesloten. Volg altijd de instructies van de arts wat de aansluiting van de elektroden en
de toepassing ervan betreft. Bevestig de elektroden zodanig dat het volledige oppervlak met de huid in contact is.
Voorzorgsmaatregel: Koppel tijdens een sessie geen stimulatiekabels los terwijl de stimulator is ingeschakeld.
Schakel de stimulator eerst uit. Schakel de stimulator altijd uit voordat u tijdens een sessie elektroden gaat
verplaatsen.
Voorzorgsmaatregel: Gebruik geen elektroden met een actief gedeelte van minder dan 16 cm
brandwonden. U dient altijd voorzichtigheid in acht te nemen bij stroomsterkten van meer dan 2mA/cm
Voorzorgsmaatregel: Pas geen stimulatie toe in de nabijheid van metaal. Verwijder juwelen, piercings, gespen en
andere metalen producten of apparaten uit de buurt van het te stimuleren gebied. Gebruik elektroden nooit
contralateraal, d.w.z. dat u geen twee pinnen op hetzelfde kanaal moet aansluiten op tegenoverliggende delen van
het lichaam.
Bij bepaalde programma's kan de efficiëntie worden geoptimaliseerd. Dat is afhankelijk van de eigenschappen van de stroom.
Bij het werken met een spierstimulatieprogramma (een programma voor spiercontracties, P1 of P2), is het van belang de
positieve elektrode (verbonden met de rode aansluiting) op het motorische punt van de spier te plaatsen.
Om het programma efficiënt te laten verlopen, is het van cruciaal belang het juiste formaat elektroden (groot of klein) te kiezen
en deze op de juiste wijze op de te stimuleren spiergroep te plaatsen. Gebruik daarom altijd het formaat elektroden volgens
de instructies van uw arts. Bij gebruik van de dijband moet u altijd de elektroden en elektrodeplaatsingen gebruiken die
hiervoor van toepassing zijn, tenzij uw arts expliciet anders heeft voorgeschreven Gebruik de Empi Phoenix-dijband alleen
met P1 en P2, niet met P3 of P4.
Phoenix User's Manual
. Er kan risico zijn op
2
.
2
215