F
GB
D
DE HULPHANDGREEP INSTALLEREN (AFB. 4)
Om veiligheidsredenen mag u de boorhamer alleen
gebruiken als de hulphandgreep is geïnstalleerd.
Draai de greep van de hulphandgreep los (linksom) en
verdraai de hulphandgreep tot deze in een comfortabele
en veilige werkstand staat.
Blokkeer vervolgens de hulphandgreep in die positie.
DIEPTEAANSLAG (AFB. 5)
Draai de knop los en steek de diepteaanslag in de
daarvoor bestemde opening. Stel de aanslag op de
gewenste diepte in en draai de knop weer vast.
WERKSTANDKIEZER (AFB. 6)
U kunt de hamerstand uitschakelen om gewoon te
kunnen boren.
Draai de werkstandkiezer (6) rechtsom naar de stand
■
(b) om de hamerstand uit te schakelen.
Zet de kiezer (6) opnieuw op de stand (a) om de
■
hamerstand weer aan te zetten.
U kunt zelfs als de boorhamer aanstaat (op lage
snelheid) de kiezer verdraaien om de werkstand te
veranderen. De geselecteerde stand wordt pas
ingeschakeld als u op de drukschakelaar (2) drukt om het
apparaat aan te zetten.
Opmerking: Een linkse draairichting beschadigt het
boorijzer als de boorhamer in de
hamerstand staat. Zet de hamerstand uit als
u een diamantboor gebruikt.
DRAAIRICHTINGSCHAKELAAR
U kunt de draairichtingschakelaar (2) alleen omschakelen
als de machine stil staat!
De draairichtingschakelaar (2) kan in twee standen
worden geplaatst.
Om de boor rechtsom te laten draaien duwt u de
■
draairichtingschakelaar (2) naar rechts.
Om de boor linksom te laten draaien duwt u de
■
draairichtingschakelaar (2) naar links.
NL
E
I
P
S
DK
N
FIN
Nederlands
Belangrijk
Als u de hamerstand gebruikt, is het niet nodig om
de boorhamer te forceren. Door hard te drukken
veroorzaakt u zonder reden een elektrische
overbelasting van de motor. Controleer regelmatig
de goede staat van de boren. Slijp of vervang de
bot geworden boren.
ONDERHOUD
Trek de stekker van de boorhamer uit het stopcontact
■
voordat u instellingen wijzigt of onderhoudswerk
uitvoert.
Zorg dat uw machine altijd schoon is.
■
Gebruik geen bijtende middelen om kunststof
■
onderdelen te reinigen.
Het is aan te bevelen om na afloop van het werk de
■
ventilatiegleuven met perslucht (max. 3 bar) te
reinigen om ophoping van stof te voorkomen.
Controleer regelmatig de goede staat van de
■
koolborstels (vervuilde of versleten koolborstels zijn
de oorzaak van vonkvorming of haperingen van
de motor).
27
GR
H
CZ
RUS
RO
PL