Informatie Over Transport En Handling; Informatie Over De Inbedrijfstelling - Herz MD10 Betriebsanleitung

1.6 Uitblaaseffect
Waarschuwing!
Zeer sterk uitblaaseffect bij de uitblaasbuis.
Aangezogen voorwerpen
snelheid eruit worden geslingerd. Gevaar voor
persoonlijk letsel!
Ventilatoren zijn alleen geschikt voor transport
van schone
ongerechtigheden
uitgeblazen kunnen
voorkomen, moeten ze beslist vóór intrede in de
ventilator eruit worden gefilterd.
Geen handen in de uitblaasbuis steken!
1.7 Temperatuur
Waarschuwing!
De behuizing van de ventilator wordt warm
gedurende het bedrijf. Als de temperatuur boven
+50 °C ligt, moet de ventilator door de exploitant
worden beschermd
(gevaar voor brandletsel!).
In het bijzonder bij zwaardere typen kan bij doorvoer van de
aanzuig- naar de uitblaaszijde
temperatuur in het getransporteerde medium ontstaan. Dit
temperatuurverschil kan
bedrijfsomstandigheden en van het type binnen een bereik van
maximaal +20 °C liggen.
1.8 Motorbeveiligingsschakeling
Voordat de ventilator in gebruik wordt genomen, moet de
aandrijfmotor worden
motorbeveiligingsschakelaar (dit geldt niet voor apparaten die
met een frequentieregelaar werken). Voor apparaten die met
een frequentieregelaar
temperatuursensor (ptc-sensor)
(verbreekcontact) op de regelaar worden aangesloten en
geëvalueerd.
1.9 Geluidsproductie
Het geluid dat door de ventilator wordt geproduceerd is niet over
het totale vermogensgebied
geluidsniveau vindt u in de tabel op pagina 37.
In bepaalde ongunstige situaties is geluidsisolatie noodzakelijk
(metingen door de exploitant
geluidsisolatie moet de exploitant realiseren om de wettelijk
toelaatbare maximumwaarden op werkplekken in de omgeving
van de ventilator niet te overschrijden.
Geluidsisolatie van welke aard dan ook mag niet leiden tot
ontoelaatbare verhoging van de omgevingstemperatuur boven
maximaal +60 °C bij de aandrijfmotor.
1.12 Elektrische gevaren
Voordat werkzaamheden
uitgevoerd, moet het apparaat beslist worden uitgeschakeld en
tegen herinschakeling worden beveiligd. De spanningsvrije staat
moet worden gecontroleerd.
30
kunnen met
lucht. Om aanzuiging
en verontreinigingen
worden afdoende
tegen directe aanraking
een verhoging van
afhankelijk van
beveiligd met
werken moet de bestaande
of temperatuurbewaker
constant. Het uitgezonden
worden aanbevolen).
aan elektrische delen
2. INFORMATIE OVER TRANSPORT EN
HANDLING VAN DE MACHINE
hoge
2.1 Transport en handling
Controleer vóór montage en inbedrijfstelling alle
•
onderdelen op transportschade. Een beschadigde
ventilator
van
betekenen en mag daarom niet in bedrijf worden
die
gesteld.
te
De ventilator mag niet onbeschermd in de openlucht
•
worden opgeslagen (tegen vocht beschermen).
Hijsmiddelen veilig aanslaan. Alleen hijsmiddelen en
•
lastopname-inrichtingen
draagvermogen
beveiligen.

3. INFORMATIE OVER DE INBEDRIJFSTELLING

VAN DE MACHINE
3.1 Opstelling, montage
Ventilator
•
horizontaal opstellen (zie ook 1.1).
Ook gedurende het daaropvolgend bedrijf niet aan
•
trillings- of schokbelastingen blootstellen. Toelaatbare
trillingswaarden ventilator: zie ISO 14694, BV-3.
Standaardventilatoren met voet: Op de standplaats op
•
vlakke,
draagvermogen zonder overdracht van/belasting door
trillingen stevig vastschroeven.
Standaardventilatoren zonder voet:
•
Op de standplaats aan een vaste koppeling met
voldoende
van/belasting door trillingen stevig vastschroeven. Dit
de
is bij MD-ventilatoren met zuig- en/of perszijdige
aansluiting maximal tot de volgende typen mogelijk:
de
Open
•
veiligheidsroosters volgens DIN EN ISO 13857
afdekken.
Voor voldoende luchttoevoer naar de motor zorgen.
•
Toelaatbare omgevingstemperaturen bij:
Standaarduitvoering
•
een
(maximaal
dimensioneringsfrequentie van 50 Hz of 60 Hz.
Omgevingstemperatuur -20 °C tot +60 °C
•
Afwijkende spanningen, multispanningsmotoren, FO-
compatibele uitvoeringen, FO-compact-uitvoeringen,
apparaten met UL-toelating, apparaten met Aircontrol:
Omgevingstemperatuur -20 °C tot +40 °C
•
Het beluchtingssysteem van de aandrijfmotor mag niet
•
worden belemmerd door de inbouwsituatie.
Waarschuwing!
Inbedrijfstelling van de incomplete machine is
verboden totdat is vastgesteld dat de machine
De
waarin de incomplete machine moet worden
ingebouwd voldoet aan de bepalingen van de
richtlijn Machines (2006/42/EG).
3.2 Elektrische aansluiting
Let op!
De in deze paragraaf beschreven werkzaamheden
mogen
∗
elektricien.
worden
Aansluiting volgens het schakelschema in de
klemmenkast
voorschriften uitvoeren.
kan een verhoogd
met
gebruiken.
tegen weersinvloeden
vaste ondergrond met
draagvermogen zonder
aanzuig- of uitblaasbuizen
met dimensioneringsspanning
±10 % spanningstolerantie)
alleen worden uitgevoerd
en de desbetreffende
BA MD10MD14 V20 R14 10_2017 EU long.doc
veiligheidsrisico
voldoende
Transportwegen
beschermd,
voldoende
overdracht
met
en een
door een
lokale