Inhaltsverzeichnis
Werbung
3.1 Instelling van de brander
Omgoede verbrandingswaarden en een zo laag mogelijke uitstoot
te verkrijgen, moet de brander worden afgesteld met behulp van
rookmetingen en geschikte meetapparatuur.
De meetopening (Ø 8 mm.) wordt best aangebracht op een afstand
gelijk aan twee maal de doormeter van de rookafvoer achter de
ketel. Deze opening dient te kunnen worden afgesloten.
Aandacht: De rookafvoer en de ketel moeten rookdicht zijn.
3.2 Schoorsteentrek
Om een constante druk in de branderruimte te verkrijgen, moet in
de rookafvoer een trekbegrenzer worden ingebouwd. De trekbe-
grenzer moet zo worden ingesteld, dat de onderdruk in de ketel-
haard niet meer bedraagt dan 0,1 mbar. Bij ketels die werken vol-
gens het overdrukprincipe moet de in te stellen schoorsteentrek
worden opgezocht in de installatiehandleiding van de verwar-
mingsketel.
3.3 Verbrandingslucht
Aan de brander is vanuit de fabriek overeenkomstig de gebruikte
sproeier een basisinstelling van de luchthoeveelheid aan de
luchtinlaat en/of aan de luchtsmoorklep en het schot uitgevoerd.
De basisfabrieksinstelling van de luchthoeveelheid leidt afhankelijk
van de stookruimte en van de sproeiertolerantie tot een luchtover-
schot en moet in principe achteraf bijgeregeld worden. De ben-
odigde luchthoeveelheid wordt vastgesteld aan de hand van roet-
vorming en CO
-metingen.
2
De afstelling gebeurt met regelschroef de luchtsmoorklep en de
afhankelijk van de ventilatordruk en de fotostroom.
Schot
- Door de afstelschroef naar rechts te draaien wordt de ventilator-
druk verhoogd, het CO
16).
Luchtsmoorklep
- Door de regelschroef naar rechts te draaien wordt de luchthoe-
veelheid verkleind, het CO
en de ventilatordruk verlaagd (zie afb. 16).
Luchtinlaat
- Door de regelschroef naar rechts te draaien wordt de luchthoe
veelheid verhoogd, het CO
lager en de ventilatordruk stijgt (zie afb. 16).
De basisfabrieksinstelling van de luchthoeveelheid moet met de
afstelschroef voor het schot achteraf bijgeregeld worden. Men
moet erop letten dat de ventilatordruk tussen 2,0 en 2,6 mbar wordt
aangehouden.
Wij raden aan om een CO
len.
De ventilatordruk moet worden gemeten aan de drukmeetnippel 1
(zie afb. 17). De fotostroom moet met een DC-microampèremeter
in serie met de fotoweerstand (+pool op klem 12, max 5 kOhm
inwendige weerstand in het instrument) gemeten worden (zie afb.
18). De fotostroom moet tijdens het bedrijf tussen 55 mA en 100
mA bij 230 V~ liggen.
Meetadapter MA 2 (zie afb. 18) op wens leverbaar.
3.4 Roetgetal
Het roetgetal mag op de schaal van Bacharach de waarde 0,5 niet
overschrijden.
-gehalte van het afvoergas stijgt (zie afb.
2
-gehalte van het afvoergas verhoogd
2
-gehalte van het afvoergas wordt
2
-gehalte van 12,5 - 13,5 vol. % in te stel-
2
3.1 Réglage du brûleur
Pour obtenir des valeurs de combustion faibles en émission, il faut
régler le brûleur en mesurant les gaz de combustion au moyen d'un
appareil de mesure adéquat.
L'orifice de mesure (Ø 8 mm) doit être pratiqué à une distance de
deux fois le diamètre du tuyau d'échappement derrière la source
calorifique, et une fois la mesure exécutée, il faut reboucher l'orifice.
Attention: La source calorifique et les conduites des gaz de
combustion doivent être étanches.
3.2 Tirage de la cheminée
Pour obtenir une pression constante de la chambre de combusti-
on, il faut installer une coupe-tirage dans la conduite des gaz de
combustion. Le coupe-tirage doit être installé de telle sorte que la
sous-pression dans la chambre de combustion en activité ne
dépasse pas 0,1 mbar.
Pour les chaudières à surpression, la réglage du tirage de la
cheminée se fait d'après les instructions de service de la chaudière.
3.3 Air de combustion
Un réglage de base de la quantité d'air a été effectué, à l'usine, à
l'entrée d'air et / ou au réducteur d'air et à l'écran réducteur de
pression de chaque brûleur en fonction de la buse installée. En
fonction du foyer et de la tolérance de la buse, le réglage de base
d'usine de la quantité d'air provoque un surplus d'air et doit dans
tous les cas être réajusté. La quantité d'air nécessaire est déter-
minée au moyen de la formation de suie et du mesurage de CO
L'ajustage s'effectue au moyen de la vis d'ajustage du volet d'air
en fonction de la pression de la soufflerie et du courant photoélec-
trique.
Ecran réducteur de pression
- En tournant la vis de réglage vers la droite, la teneur en CO
des gaz brûlés est augmentée et la pression de la soufflerie
augmente (cf. fig.16).
Volet d'air
- En tournant vis d'ajustage vers la droite, la teneur en CO
brûlés est augmentée et la pression de la soufflerie baisse
(cf. fig.16).
Entrée d'air
- En tournant vis d'ajustage vers la droite, la teneur en CO
et la pression de la soufflerie augmente (cf. fig.16).
Le réglage de base d'usine de la quantité d'air doit être réajusté au
moyen de la vis de réglage pour l'écran réducteur de pression. Il
faut veiller à ce que la pression de la soufflerie soit maintenue entre
2,0 et 2,6 mbar.
Nous recommandons une teneur en CO
La mesure de la pression de soufflage se fait au raccord fileté prévu
à cet effet (cf. fig. 17).
Le courant photo-électrique se mesure avec un ampèremètre à
courant continu en série avec la résistance photo-électrique pôle +
sur borne 12, max. 5 kOhm de resistance intérieure dans
l'instrument) (cf. fig. 17).
En marche, le courant photo-électrique doit se situer entre 65 A et
100 A pour 230 V.
Adaptateur de mesure MA 2 (cf. fig. 18) sur demande.
3.4 Indice de noircissement
L'indice de noircissement ne doit pas dépasser la valeur 0,5
d'après l'échelle de comparaison des indices de noircissement.
13
.
2
2
des gaz
2
baisse
2
de 12,5 à 13,5 % vol. %.
2
Quicklinks ausblenden:
Werbung
Inhaltsverzeichnis
