Herunterladen Inhalt Inhalt Diese Seite drucken

GEM FlowCOUPLER Device Gebrauchsanweisung Seite 45

Inhaltsverzeichnis

Werbung

Verfügbare Sprachen
  • DE

Verfügbare Sprachen

  • DEUTSCH, seite 21
12. Druk, alvorens de gekoppelde ringen te ejecteren, het uiteinde van de samengebrachte
klemmen voorzichtig dicht met een kleine hemostaat (zie figuur 12) teneinde een goede
afsluiting van de ring en een stevig drukcontact te verzekeren. Draai het anastomatisch
instrument verder met de wijzers van de klok mee om de gekoppelde ringen te ejecteren.
13. Controleer de anastomose onder de microscoop alvorens de aderklemmen te openen. Verwijder
de klemmen en controleer de anastomotische verbinding om na te gaan of de anastomose
perfect werd uitgevoerd (niet geobstrueerd bloedvat zonder lekkage).
14. Draai het anastomotisch instrument volledig tegen de wijzers van de klok in om het
klemsamenstel te verwijderen (zie figuur 13). Druk op de vrijgaveknop die zich bevindt nabij de
pijl op het anastomotisch instrument en verwijder het klemeenheid (zie figuur 14).
15. Spoel het anastomotisch instrument na gebruik af met water.
3,5 MM COUPLERMAAT OF GROTER:
EINDE-EINDE ANASTOMOSE:
1. tot 8. Volg dezelfde instructies als voor de 3,0 mm FlowCOUPLER-maat of kleiner eind-eind
anastamose (stappen 1 tot 8).
9. Neem een stukje weg van ongeveer één tot twee pendoorsneden van de vaatwand en de
wandbekleding, keer 90 graden naar buiten en spiets dit op de pen die zich het dichtst bij het
open gedeelde van het klemsamenstel bevindt (open uiteinde van het U-gedeelte van de klem).
Spiets het gedeelte tegenover de bloedvatopeningen op de pen die zich precies tegenover de
eerste pen bevindt. Spiets vervolgens het bloedvat op de pennen die zich aan de rand van de
ring bevinden, waarbij u het bloedvat zo gelijk mogelijk tussen de vier pennen verdeeld (zie
figuur 15). Ga verder met de plaatsing van het bloedvat op de ring door het bloedvat op de twee
resterende pennen bij het open uiteinde van het klemsamenstel te spietsen. Spiets ten slotte het
bloedvat op de laatste twee pennen aan de onderkant van het klemsamenstel (onder aan het
U-gedeelte van de klem). Met deze laatste stap wordt voorkomen dat de ring vroegtijdig uit het
klemsamenstel glijdt (zie figuur 16). Zorg ervoor dat zowel de vaatwand als de wandbekleding
volledig op elke pen zijn gespietst om het risico op trombose te verminderen. Als de vaatwand
tijdens het spietsen scheurt, verwijder dan het bloedvat, snij het uiteinde af en herhaal de
procedure. Voor voorbeelden van een foutieve spietsing van het bloedvat, zie figuur 17.
10. Herhaal stap 9 om het andere bloedvateinde op de tweede FlowCOUPLER ring te spietsen.
11 tot 15. Volg dezelfde instructies als voor de 3,0 mm FlowCOUPLER-maat of kleiner eind-eind
anastamose (stappen 11 t/m 15).
BLOEDSTROOMDETECTIE:
Controleer de detectie van de bloedstroom alvorens u de chirurgische plaats afsluit.
1. Bevestig het sondesnoer tijdelijk aan de huid om te vermijden dat het gewicht van de metalen
connectoren aan de sonde trekken.
2. Sluit de sondeconnector aan op beide uiteinden van het externe snoer. Sluit het andere uiteinde
van het externe snoer aan op de FlowCOUPLER monitor.
3. Schakel de FlowCOUPLER monitor in.
OPMERKING: De FlowCOUPLER monitor kan van stroom voorzien worden door batterijen (8
AA's) of een externe stroombron. Als het lampje "batterij bijna leeg" oplicht, vervang dan alle 8
batterijen of schakel over op een stroombron.
OPMERKING: Voor verdere instructies, raadpleeg de gebruiksaanwijzingen van de GEM
FlowCOUPLER monitor.
4. Kies het juiste kanaal op de FlowCOUPLER monitor en luister naar de bloedstroom. Pas het
volume naar wens aan. Als er geen sterk hoorbaar signaal gedetecteerd wordt, spoel dan de plaats
waar het sonde-uiteinde het bloedvat raakt met een zoutoplossing. Tijdens de spoeling controleert
een hoorbaar signaal van de monitor de juiste werking van het apparaat.
OPMERKING: Probeer niet om de sondelocatie aan te passen.
5. Bij het wegleiden van het snoer uit de buurt van de anastomotische verbinding, mag er een
losse hechting rond het snoer geplaatst worden om ervoor te zorgen dat het de richting van de
gekoppelde FlowCOUPLER ringen niet beïnvloedt. De optimale snoerpositie is op één lijn met
het sonde-uiteinde (zie figuur 18). Buig het sondesnoer niet in een scherpe hoek. (zie figuur 19)
Zie figuur 20 voor een voorbeeld van een goede sondesnoerhoek. Positioneer het sondesnoer
voorzichtig om voldoende snoerlengte in de wond te behouden, waardoor er een speling
gecreëerd wordt en de anastomose niet onder spanning komt te staan.
6. Als u eenmaal tevreden bent met de snoerplaatsing, gebruikt u een rijghechting op het sondesnoer
aan de wondmarge (5 - 0 or gelijkaardig). Bevestig de hechtkoker aan de huid (hechting,
plakband of nietje). Zorg voor voldoende speling van het snoer.
7. Na de controle van de sondewerking en de snoerplaatsing maakt u de incisie dicht met behulp
van standaardtechnieken. Bedek een blootliggend sondesnoer met een medisch verband.
8. Naargelang de behoefte kan de bloedstroom maximaal 7 dagen opgespoord worden. De sonde
is niet bedoeld om permanent geïmplanteerd te worden en moet 3 tot 14 dagen na de operatie
verwijderd worden.
9. Wanneer de monitor niet wordt gebruikt om de stroom te detecteren, mag het externe snoer
losgekoppeld worden van de sonde door de sondeconnectoren uit elkaar te trekken.
OPMERKING: De ischemie of reperfusiesnelheid kan het initiële Doppler-signaal vertragen of
beïnvloeden.
OPMERKING: Als er postoperatief geen bloedstroom gedetecteerd wordt met de monitor, vertrouw
dan op klinische indicaties voor de patiëntstatus.
OPMERKING: Het Doppler-signaal kan variëren tijdens de monitorperiode.
10. Om de sonde te verwijderen, maakt u allereerst de hechtkoker en het snoer los van de huid
(verwijder de hechting, de plakband of het nietje). Haal de sonde eruit door zacht aan het snoer
45

Werbung

Inhaltsverzeichnis
loading

Inhaltsverzeichnis