EINHELL EGS 3500-GB Bedienungsanleitung Seite 17

¼
Verbindt de 3 V, 6 V, 9 V uitgangsbus aan de
voorkant van het toestel via een gepaste
aansluitkabel met het van spanning te voorzien
toestel.
Let op spannings- en stroomwaarden van de te
voeden toestellen om het energiestation niet te
overbelasten.
Een overbelasting kan leiden tot vernietiging van
het toestel.
6. Bedienen van de lamp (12 V / 5 W)
Om de lamp in te schakelen gaat u als volgt te
werk:
¼
Breng de schakelaar (fig. 1, pos. 1) naar stand
„ON"
¼
De lamp wordt met behulp van de schakelaar
(fig. 1, pos. 5) in- of uitgeschakeld.
7. Starthulpfunctie voor het
motorrijtuig
¼
De laadkabels met de pooltangen bevinden zich
in het opbergvak aan weerskanten van het
toestel.
¼
Als u de laadkabels niet nodig hebt, neem ze dan
niet uit het toestel.
¼
Let op ! Gevaar voor kortsluiting bij het raken van
de poltangen
¼
De starthulpfunctie van het energiestation kan
enkel bij gedeeltelijk ontladen batterij van het
motorrijtuig worden gebruikt. Dit betekent dat u
enkel een beperkte capaciteit in de batterij van
het motorrijtuig kunt inbrengen.
¼
Voor het starten bij volledig ontladen batterij is
het energiestation niet geschikt.
De starthulpinrichting van het energiestation biedt
een welkome hulp in geval van startmoeilijkheden op
grond van onvoldoende capaciteit in de batterij van
het voertuig.
Wij wijzen erop dat de voertuigen in
standaarduitvoering reeds voorzien zijn van talrijke
elektronische componenten (zoals. b.v. ABS, ASR,
injectiepomp, boordcomputer en autotelefoon). De
verhoogde startspanning en zich voordoende
piekspanningen kunnen tijdens het starten eventueel
leiden tot defecten in de elektronische componenten.
Gevolgschade veroorzaakt door hulp bij het starten
kan niet door productaansprakelijkheid worden
gedekt. Gelieve de instructies in de handleidingen
voor auto, radio, autotelefoon enz. in acht te nemen.
Let op ! Enkel bij volledig geladen energiestation met
volle capaciteit kunt u voor 5 seconden een stroom
van 600 A ontnemen.
Gebruik van het energiestation als hulp bij het
starten:
1. Breng voor hulp bij het starten de schakelaar (fig.
1, pos. 1) naar de stand „OFF".
2. Verbindt de rode kabel (+) van het energiestation
met de PLUS-pool (+) van de autobatterij.
3. Verbindt de zwarte kabel (-) van het
energiestation met de massa van het voertuig,
b.v. op de massastrip op een andere blote plaats
op de motorblok, de kabel zo ver mogelijk weg
van de batterij aansluiten om het ontsteken van
mogelijk vrijkomend knalgas te voorkomen.
4. U kunt nu proberen de motor bij aangesloten
energiestation te starten. Let er wel op dat de
startpoging niet langer dan 20 seconden duurt
omdat tijdens het starten een zeer hoge stroom
vloeit.
5. Eerst verwijdert u de pooltang van de massastrip
(minpool).
6. Vervolgens neemt u de starthulpkabel van de
pluspool (+) van de autobatterij los.
7. Na deze startpoging dient het energiestation
opnieuw te worden geladen.
8. Batterijtoestandscontrole
De lichtdioden (fig. 2, pos. 1 en 2) duiden de
toestand van de accu-batterij aan.
De groene lichtdiode (pos. 2) gaat branden als de
accu van het energiestation vol geladen is. De rode
lichtdiode (pos. 1) gaat bijkomend branden als de
accu van het energiestation leeg is. Het
energiestation moet vervolgens opnieuw worden
geladen.
De lichtdioden (fig. 2, pos. 3 en 4) duiden de
laadtoestand van de accu aan.
De rode lichtdiode (pos. 4) gaat branden zodra het
energiestation geladen is. Als het energiestation vol
geladen is gaat bijkomend de groene lichtdiode (pos.
3) branden.
NL
17